- sperren
- sperrenI 〈onovergankelijk werkwoord〉 〈regionaal〉1 klemmenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 afsluiten ⇒ versperren, stremmen, afzetten2 verbieden ⇒ intrekken3 blokkeren ⇒ afsluiten4 opsluiten5 〈voetbal, hockey〉afhouden6 〈sport en spel〉schorsen ⇒ uitsluiten7 〈boekwezen〉spatiëren8 〈Zuid-Duitsland, Oostenrijk〉sluiten ⇒ dichtmaken♦voorbeelden:1 eine Straße sperren • een straat, weg afsluiten, afzettenjemandem den Weg sperren • iemand de weg versperrengesperrt! • verkeer gestremd!2 den See für Boote sperren • het meer voor boten verbieden3 jemandem das Gas sperren • bij iemand het gas afsluitenjemandem das Konto sperren • iemands rekening blokkeren4 jemanden in eine Zelle sperren • iemand in een cel opsluitenIII sich sperren 〈wederkerend werkwoord〉1 zich verzetten ⇒ tegenspartelen, tegenstribbelen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.